Nederlands

 
vervoersbewijs
Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·voers·be·wijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vervoersbewijs vervoersbewijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het vervoersbewijso

  1. (verkeer) een bewijs van betaling voor betaald vervoer, in het bijzonder openbaar vervoer
     Per dag vervoert de RET volgens directiewoordvoerder Frouke Albers zo'n 300.000 mensen met de metro. Van hen reisden er vorig jaar ongeveer 3000 zonder vervoersbewijs. Zeven jaar geleden waren dat er per dag nog 33.000.[1]
     Als ik zelf muziek aan het luisteren ben en een conducteur controleert mijn vervoersbewijs, dan doe ik even mijn oortjes uit."[2]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Minder zwartrijders en meer veiligheid in Rotterdamse metro” (07-05-2015), NOS
  2.   Weblink bron “Een selfie met de conducteur voor meer #TreinRespect” (01-06-2015), NOS