Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sleu·tel·de

Werkwoord

vervoeging van
versleutelen

versleutelde

  1. enkelvoud verleden tijd van versleutelen
    • Ik versleutelde. 
    • Jij versleutelde. 
    • Hij, zij, het versleutelde. 
  2. verbogen vorm van versleuteld, voltooid deelwoord van versleutelen