Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·sleu·tel

Werkwoord

vervoeging van
versleutelen

versleutel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versleutelen
    • Ik versleutel. 
  2. gebiedende wijs van versleutelen
    • Versleutel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van versleutelen
    • Versleutel je?