Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ver·rij·king
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord verrijking verrijkingen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de verrijkingv

  1. het rijker worden (in materiële of immateriële zin)
     ’s Avonds spreken ze voor het eten samen het tafelgebed uit. Zowel voor hen als voor ons een verrijking.”[1]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Bertus Bouwman
    “Bondsdaglid neemt twee vluchtelingen in huis” (17-08-2015), Reformatorisch Dagblad
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be