Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zet·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitzetbaar uitzetbaarder uitzetbaarst
verbogen uitzetbare uitzetbaardere uitzetbaarste
partitief uitzetbaars uitzetbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

uitzetbaar

  1. dat iets naar buiten gedraaid kan worden
    • Wij kochten een uitzetbaar dalvenster. 
  2. uit een land verwijderd kunnen worden
    • Kinderen en gehandicapten zijn niet zomaar uitzetbaar 

Gangbaarheid