Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • uit·zend·baar
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen uitzendbaar uitzendbaarder uitzendbaarst
verbogen uitzendbare uitzendbaardere uitzendbaarste
partitief uitzendbaars uitzendbaarders -

Bijvoeglijk naamwoord

uitzendbaar

  1. geschikt om te worden uitgezonden op een militaire of andere missie
    • Iemand met een persoonlijkeidsstoornis is meestal niet uitzendbaar. 
  2. geschikt om te worden uitgezonden op radio of televisie
    • De telefoonverbinding is dermate slecht dat het gesprek niet uitzendbaar is. 

Gangbaarheid