tweegezinswoningen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • twee·ge·zins·wo·nin·gen
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de tweegezinswoningenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord tweegezinswoning
     ‘Zonder mij was alles nu verkaveld. Overal zouden villa's staan.’
    —‘Tweegezinswoningen,’ verbeterde Vital. ‘Er is daar een woonwijk gepland.’
    [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “De zwaanridder.” (1984), Uitgeverij De Roerdomp, Brecht, ISBN 9063070721, p. 24