Nederlands

 
tuingereedschap
Uitspraak
Woordafbreking
  • tuin·ge·reed·schap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tuingereedschap tuingereedschappen
verkleinwoord tuingereedschapje tuingereedschapjes

Zelfstandig naamwoord

het tuingereedschapo

  1. gereedschap dat men gebruikt bij tuinwerkzaamheden
     Het oog onderscheidde ordeloos rondslingerende gieters en tuingereedschap.[2]
     Sieraden zijn gedaald van 2 naar 5. De cd en de dvd, tien jaar geleden nog hoog in de top-10, zijn daar nu uit verdwenen. Ervoor in de plaats komen onder andere accessoires voor de mobiele telefoon (hoesje, autohouder, opzetcameraatje), die in 2008 nog niet gevraagd werden. Nieuw is ook gereedschap, waarbij opvalt dat vrouwen overwegend tuingereedschap vragen.[3]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “We vragen de Sint nog steeds veel boeken, maar minder sokken, mutsen en letters” (04-12-2018), NOS