troubadour
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: troubadour (hulp, bestand)
Woordafbreking
- trou·ba·dour
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘Provençaalse minnezanger’ in het Nederlands voor het eerst aangetroffen in 1732 [1]. Zie #Frans voor de verdere etymologie.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | troubadour | troubadours |
verkleinwoord | troubadourtje | troubadourtjes |
Zelfstandig naamwoord
de troubadour m
- (middeleeuwen), (muziek), (dichtkunst), (historisch), (beroep) een langs kastelen en vorstenhoven in het middeleeuwse Zuid-Frankrijk, rondreizend kunstenaar, musicus, zanger van liederen en voordrager van gedichten, balladen e.d.
- Nog lang bleef het eigenaardige gezang van de troubadour in haar hoofd naklinken.
- ▸ `Er was een tijd,' zei ze, 'waarin troubadours vrouwen het hof maakten met hun gedichten. Je zou bijna heimwee krijgen naar dat verleden. Want zie mij aan, omstuwd door twee heren die in hun pogingen een vrouw genegen te stemmen niets beters kunnen verzinnen dan indruk op haar te maken met haar eigen woorden.'[2]
- ▸ Ik weet meer over het verleden van de prinses dan welke sterveling ook, en het ware verhaal is minder sprookjesachtig dan de troubadours ons willen doen geloven.[3]
- (muziek), (historisch) een langs herbergen, jaarmarkten rondtrekkend artiest, muzikant, zanger van liedjes en komediant
- Met z'n grappen en vrolijke wijsjes bracht de troubadour het publiek in een uitgelaten stemming.
Synoniemen
Hyperoniemen
- [1] kunstenaar
- [2] beroep
Verwante begrippen
- [1] ballade, dichtkunst, hofcultuur, hoofsheid, muziek, verhaal, vertelling, voordracht
- [2] amusement, clown, goochelaar, jongleur, nar, draaiorgelman, vermaak, vertier
Vertalingen
1. rondreizend kunstenaar
2. rondreizend artiest
Gangbaarheid
- Het woord troubadour staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "troubadour" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "troubadour" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 32
- ↑ Danielle Teller (vert. Marja Borg)“Er was eens iets anders” (2018), Ambo/Anthos uitgevers , ISBN 9789026346477
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
- Van Oudfrans/Oud-Provençaals trobador, "dichter, vinder, ontdekker"; verder te herleiden tot trobar, wat etymologisch hetzelfde woord is als trouver.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
troubadour | le troubadour | troubadours | les troubadours |
Zelfstandig naamwoord
troubadour m
- troubadour
- «Le troubadour chantait.»
- De troubadour zong.
- «Le troubadour chantait.»
Engels
enkelvoud | meervoud |
---|---|
troubadour | troubadours |
Zelfstandig naamwoord
troubadour