Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • troost·brief
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord troostbrief troostbrieven
verkleinwoord troostbriefje troostbriefjes

Zelfstandig naamwoord

de troostbriefm

  1. brief waarmee de schrijver probeert de geadresseerde te ondersteunen in moeilijke omstandigheden
     Ik probeer Mirjam een troostbrief van onze vriend André uit te leggen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen