Nederlands

 
monnik met tonsuur
Uitspraak
Woordafbreking
  • ton·suur
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘geschoren kruin’ voor het eerst aangetroffen in 1503 [1]
  • uit het Frans [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tonsuur tonsuren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de tonsuurv [3]

  1. (verouderd) (religie) het scheren van de kruin van een priester of monnik
  2. de geschoren kruin van een priester
    • Het vrijgevochten hippiehaar van destijds is inmiddels teruggebracht tot pagelengte. Wanneer de musicus in zijn Eindhovense hotel de weg wijst naar een rustige spreekkamer, biedt het grijze achterhoofd zicht op een glimmende tonsuur.[4] 
    • Hij eet, drinkt, ruikt, voelt, praat en kijkt rooms; hij veronachtzaamt zijn onderlichaam en verwacht van zijn roomse lotgenoten in de Heer hetzelfde; en hij zendt roomse boodschappen uit naar een wereld die daar steeds minder van begrijpt, alsof hij met boordje om en kaalgeschoren kruintje (tonsuur) van een andere planeet komt.[5] 
Synoniemen
Hyperoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

53 % van de Nederlanders;
38 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen