Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tijds·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdsschaal tijdsschalen
verkleinwoord tijdsschaaltje tijdsschaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de tijdsschaalv / m

  1. een tijdshoeveelheid van een bepaalde orde van grootte
     En nu? Is het nog reëel om ons zorgen te maken over een eventuele ijstijd, terwijl we in het nieuws steeds weer horen over de opwarming van de aarde? Dat hangt ervan af op welke tijdsschaal we kijken.[1]
     Op een tijdsschaal van duizenden jaren is het reëler dat we ons zorgen maken over opwarming, wijzen klimaatmodellen uit.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Gemma Venhuizen
    “IJstijden” (2014), Amsterdam University Press  , ISBN 9789089647115