telling
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tel·ling
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van tellen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | telling | tellingen |
verkleinwoord | tellinkje | tellinkjes |
Zelfstandig naamwoord
de telling v
- de handeling van het tellen
- We zullen een telling moeten houden.
- het resultaat van het tellen
- Deze telling klopt niet helemaal.
Hyponiemen
- jaartelling, puntentelling, talentelling, tuinvogeltelling, verkeerstelling, vogeltelling, volkstelling
Gangbaarheid
- Het woord telling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "telling" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Werkwoord
telling
- onvoltooid deelwoord van tell
Zelfstandig naamwoord
telling
- gerundium van tell