Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stren·ge·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen strengelijk strengelijker strengelijkst
verbogen strengelijke strengelijkere strengelijkste
partitief strengelijks strengelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

strengelijk

  1. op een krachtige manier; op een strenge manier
     "O Mijnheer," riep Maria, "zeg mij toch waar gij mijn ongelukkige vriendin heenvoert?" "Naar Frankrijk," antwoordde De Cressines, en zich tot de soldeniers kerende gebood hij: "Neemt mijn woorden in acht: - wie een onbetamelijk woord voor deze Edelvrouw durft wagen, zal strengelijk gestraft worden; ik wil dat men haar volgens de doorluchtigheid harer geboorte behandele.[1]
     Eindelijk riep een stem: "De Fransen hebben haar wredelijk vermoord!" Die roep bracht de woede en de wraaklust onder de ambachtslieden, die tot daar toe met verbaasdheid gewacht hadden, maar de Deken Breydel keerde zich tot hen en riep: "De eerste die zijn gelid verlaat, zij strengelijk gestraft!" Hij was door een pijnlijke onrust gefolterd, alsof een voorgevoel van het ongeluk dat hem gebeurd was zijn hart op voorhand beneep; met onstuimigheid liep hij tot bij de op de grond liggende lijken, en rukte de doek van derzelver aangezicht.[1]


Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334