Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sto·tig
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van stoten met het achtervoegsel -ig.
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen stotig stotiger stotigst
verbogen stotige stotigere stotigste
partitief stotigs stotigers -

Bijvoeglijk naamwoord

stotig

  1. met horten en stoten, ongelijkmatig
    • Het hertenzwijn heeft een stotige gang. 
  2. geneigd tot stoten
    • Stotig vee mag niet zomaar loslopen. 
Synoniemen

Gangbaarheid

46 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be