Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stil·len
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘doen ophouden’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
  • afgeleid van stil [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stillen
stilde
gestild
zwak -d volledig

Werkwoord

stillen [3]

  1. overgankelijk doen ophouden, bevredigen
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de stillenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord stille

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen