Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stank·af·slui·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stankafsluiter stankafsluiters
verkleinwoord stankafsluitertje stankafsluitertjes

Zelfstandig naamwoord

de stankafsluiterm

  1. een met water gevuld gebogen stuk buis in de vorm van een zwanenhals die verhindert dat de stank van het riool in huis te ruiken is
    • De wastafel werd voorzien van een nieuwe stankafsluiter, omdat de oude lekte. 

Gangbaarheid