Engels

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
stack stacks

Zelfstandig naamwoord

stack

  1. hoop [1,2], stapel
  2. (bij uitbreiding) grote hoeveelheid in het algemeen
  3. (landbouw) mijt [2]
  4. schoorsteen
  5. lange rij wachtenden (m.n. op een luchthaven)
  6. (informatica) stapelgeheugen
Afgeleide begrippen
vervoeging
onbepaalde wijs to  stack 
he/she/it  stacks 
verleden tijd  stacked 
voltooid
deelwoord
 stacked 
onvoltooid
deelwoord
 stacking 
gebiedende wijs  stack 

Werkwoord

stack

  1. onovergankelijk, (luchtvaart) op verschillende hoogtes rondcirkelen (boven een vliegveld, voorafgaand aan de landing)
  2. overgankelijk opeenstapelen, opstapelen
  3. overgankelijk volstapelen

Verwijzingen

  1. stack, Online Etymology Dictionary