spitste
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- spits·te
Bijvoeglijk naamwoord
spitste
- verbogen vorm van de overtreffende trap van spits
Werkwoord
vervoeging van |
---|
spitsen |
spitste
- enkelvoud verleden tijd van spitsen
- Ik spitste.
- Jij spitste.
- Hij, zij, het spitste.
- Ik spitste.