Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • snib·big
Woordherkomst en -opbouw

afleiding met met het achtervoegsel -ig

stellend vergrotend overtreffend
onverbogen snibbig snibbiger snibbigst
verbogen snibbige snibbigere snibbigste
partitief snibbigs snibbigers -

Bijvoeglijk naamwoord

snibbig

  1. snel boos betreft meestal vrouwen
    • Het meisje was weer eens snibbig aan het praten. 
Synoniemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be