Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sla·fe·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen slafelijk slafelijker slafelijkst
verbogen slafelijke slafelijkere slafelijkste
partitief slafelijks slafelijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

slafelijk [1]

  1. van een persoon dat hij zich gedraagt zoals passend is voor een slaaf
  2. van arbeid dat deze zeer moeilijk of zwaar is
Synoniemen

Gangbaarheid

22 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen