Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjan·se·løs
Woordherkomst en -opbouw
Naar frequentie 18740

Bijvoeglijk naamwoord

sjanseløs

  1. kansloos
    «Han var totalt sjanseløs.»
    Hij was totaal kansloos.
Verbuiging
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sjanseløs mer sjanseløs mest sjanseløs
o enkelvoud sjanseløst
meervoud sjanseløse
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
sjanseløse mer sjanseløs mest sjanseløse
Synoniemen