rolstoel
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rol·stoel
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rol ww en stoel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rolstoel | rolstoelen |
verkleinwoord | rolstoeltje | rolstoeltjes |
Zelfstandig naamwoord
de rolstoel m
- (medisch) vervoermiddel voor mensen die slecht ter been zijn
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
- rolstoelbadminton, rolstoelbasketbal, rolstoelbasketballer, rolstoelbus, rolstoelcurling, rolstoeler, rolstoelgebruiker, rolstoelhockey, rolstoelsport
Vertalingen
1. vervoermiddel voor mensen die slecht ter been zijn
Gangbaarheid
- Het woord rolstoel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rolstoel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
Uitspraak
Woordafbreking
- rol·stoel
Zelfstandig naamwoord
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rolstoel | rolstoele |
rolstoel