Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ran·zig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  rans bn  met het achtervoegsel -ig, in de betekenis van ‘sterk smakend’ aangetroffen vanaf 1772 (zie vindplaats hieronder) [1] [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ranzig ranziger ranzigst
verbogen ranzige ranzigere ranzigste
partitief ranzigs ranzigers -

Bijvoeglijk naamwoord

ranzig

  1. (vet en olie) sterk smakend en een akelige geur verspreidend door afbraak (hydrolyse en oxidatie)
      (…) indien deze oliën aan de warmte worden blootgesteld, dan worden zy scherp en ranzig.[3]
  2. (informeel) vuil
    • dit jaar waren we in de ranzigste hotelkamer aller tijden 
     Zelfs na eindeloos dweilen bleef alles vochtig waardoor een ranzige tapijtgeur opsteeg.[4]
  3. (informeel) van een slechte, platte smaak getuigend
    • hij heeft een voorkeur voor ranzige moppen 
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. ranzig op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Josephus Jacobus Plenk (vert. Bartholomeus Tersier)
    “Materia chirurgica, of Verhandeling over de werkingen der middelen die in de heelkunde gebruiklyk zyn” (1772), Gisbert Tiemon van Paddenburg, Utrecht, p. 81
  4. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be