positivistisch
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- po·si·ti·vis·tisch
Woordherkomst en -opbouw
- afgeleid van positivist met het achtervoegsel -isch
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | positivistisch | positivistischer | |
verbogen | positivistische | positivistischere | |
partitief | positivistisch | positivistischers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
positivistisch [1]
- van, volgens, met betrekking tot het positivisme
Gangbaarheid
- Het woord positivistisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.