Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ploeg·lei·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ploegleider ploegleiders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de ploegleiderm

  1. (sport) (wielrennen) leider van een (sport)team
     De reactie van Jumbo-Visma-ploegleider Grischa Niermann na de dertiende etappe van de Tour.[1]
     De reactie van Sunweb-ploegleider Marc Reef na de ritzege van Marc Hirschi.[2]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Ploegleider Niermann: 'Heel goede dag voor ons, maar we zijn er nog niet'” (VR 11 SEPTEMBER 2020), NOS
  2.   Weblink bron “Ploegleider Reef reed achter Hirschi: 'Het was weer peentjes zweten'” (DO 10 SEPTEMBER 2020), NOS