Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plas·tiek·wer·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plastiekwerker -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de plastiekwerkerm

  1. (beroep) arbeider die op muren en plafonds een mengsel van lak en verf aanbrengt

Gangbaarheid