passagiersvervoer

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pas·sa·giers·ver·voer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord passagiersvervoer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het passagiersvervoero

  1. (verkeer) het vervoer van personen naar een bepaalde bestemming
     De posterijen werken niet, het passagiersvervoer is gestaakt, ze laten alleen graantransporten rijden.[2]
     Na lang testen willen de makers kijken of de Airlander, een luchtvaartuig zo groot als een voetbalveld, geschikt gemaakt kan worden voor passagiersvervoer.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot  , ISBN 9789028261396
  3.   Weblink bron “Grootste luchtschip ter wereld moet passagiers gaan vervoeren” (13-01-2019), NOS