Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • pa·ri·ë·taal
Woordherkomst en -opbouw
  • uit het Latijn
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pariëtaal pariëtaler pariëtaalst
verbogen pariëtale pariëtalere pariëtaalste
partitief pariëtaals pariëtalers -

Bijvoeglijk naamwoord

pariëtaal

  1. (medisch) betrekking hebbend op de wand van een orgaan of een lichaam
  2. (medisch) betrekking hebbend op een zijkwab van de hersenen
Vertalingen

Gangbaarheid

30 % van de Nederlanders;
27 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be