panden/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van panden | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | panden | te panden | ||||||||
toekomend | zullen panden | te zullen panden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gepand | te hebben gepand | ||||||||
toekomend | gepand zullen hebben | gepand te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
pandend | gepand | ev. pand |
mv. verouderd pandt |
pande | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | pand | pandt | pandt | pandt | pandt | panden | panden | panden | |||
verleden (o.v.t.) | pandde | pandde | pandde | pandde | pandde | pandden | pandden | pandden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal panden | zult/zal panden | zult/zal panden | zult panden | zal panden | zullen panden | zullen panden | zullen panden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou panden | zou panden | zou(dt) panden | zoudt panden | zou panden | zouden panden | zouden panden | zouden panden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gepand | hebt gepand | hebt/heeft gepand | hebt gepand | heeft gepand | hebben gepand | hebben gepand | hebben gepand | |||
verleden (v.v.t.) | had gepand | had gepand | had gepand | hadt gepand | had gepand | hadden gepand | hadden gepand | hadden gepand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepand hebben | zal/zult gepand hebben | zult/zal gepand hebben | zult gepand hebben | zal gepand hebben | zullen gepand hebben | zullen gepand hebben | zullen gepand hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepand hebben | zou gepand hebben | zou/zoudt gepand hebben | zoudt gepand hebben | zou gepand hebben | zouden gepand hebben | zouden gepand hebben | zouden gepand hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gepand worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gepand | er is gepand | |||||||||
verleden | er werd gepand | er was gepand | |||||||||
toekomend | er zal gepand worden | er zal gepand zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gepand worden | er zou gepand zijn | |||||||||
lijdende vorm gepand worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gepand worden | gepand te worden | ||||||||
toekomend | gepand zullen worden | gepand te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gepand zijn | gepand te zijn | ||||||||
toekomend | gepand zullen zijn | gepand te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gepand | wordt gepand | wordt gepand | wordt gepand | wordt gepand | worden gepand | worden gepand | worden gepand | |||
verleden (o.v.t.) | werd gepand | werd gepand | werd gepand | werdt gepand | werd gepand | werden gepand | werden gepand | werden gepand | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gepand worden | zult gepand worden | zult gepand worden | zult gepand worden | zal gepand worden | zullen gepand worden | zullen gepand worden | zullen gepand worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gepand worden | zou gepand worden | zou/zoudt gepand worden | zoudt gepand worden | zou gepand worden | zouden gepand worden | zouden gepand worden | zouden gepand worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gepand | bent gepand | bent/is gepand | zijt gepand | is gepand | zijn gepand | zijn gepand | zijn gepand | |||
verleden (v.v.t.) | was gepand | was gepand | was gepand | waart gepand | was gepand | waren gepand | waren gepand | waren gepand | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gepand zijn | zult gepand zijn | zult gepand zijn | zult gepand zijn | zal gepand zijn | zullen gepand zijn | zullen gepand zijn | zullen gepand zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gepand zijn | zou gepand zijn | zou/zoudt gepand zijn | zoudt gepand zijn | zou gepand zijn | zouden gepand zijn | zouden gepand zijn | zouden gepand zijn |