overvegen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van overvegen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overvegen			over te vegen
	toekomend		zullen overvegen over zullen vegen			te zullen overvegen over te zullen vegen
voltooid	tegenwoordig		hebben overgeveegd			te hebben overgeveegd
	toekomend		overgeveegd zullen hebben			overgeveegd te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	overvegend		overgeveegd			ev. veeg over	mv. verouderd veegt over	vege over (bijzin) overvege
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	veeg over	veegt over	veegt over	veegt over	veegt over	vegen over	vegen over	vegen over
verleden (o.v.t.)	veegde over	veegde over	veegde over	veegde over	veegde over	veegden over	veegden over	veegden over
toekomend (o.t.t.t.)	zal overvegen	zult/zal overvegen	zult/zal overvegen	zult overvegen	zal overvegen	zullen overvegen	zullen overvegen	zullen overvegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overvegen	zou overvegen	zou(dt) overvegen	zoudt overvegen	zou overvegen	zouden overvegen	zouden overvegen	zouden overvegen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	overveeg	overveegt	overveegt	overveegt	overveegt	overvegen	overvegen	overvegen
verleden (o.v.t.)	overveegde	overveegde	overveegde	overveegde	overveegde	overveegden	overveegden	overveegden
toekomend (o.t.t.t.)	zal overvegen over zal vegen	zult/zal overvegen over zult/zal vegen	zult/zal overvegen over zult/zal vegen	zult overvegen over zult vegen	zal overvegen over zal vegen	zullen overvegen over zullen vegen	zullen overvegen over zullen vegen	zullen overvegen over zullen vegen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overvegen over zou vegen	zou overvegen over zou vegen	zou(dt) overvegen over zou(dt) vegen	zoudt overvegen over zoudt vegen	zou overvegen over zou vegen	zouden overvegen over zouden vegen	zouden overvegen over zouden vegen	zouden overvegen over zouden vegen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb overgeveegd	hebt overgeveegd	hebt/heeft overgeveegd	hebt overgeveegd	heeft overgeveegd	hebben overgeveegd	hebben overgeveegd	hebben overgeveegd
verleden (v.v.t.)	had overgeveegd	had overgeveegd	had overgeveegd	hadt overgeveegd	had overgeveegd	hadden overgeveegd	hadden overgeveegd	hadden overgeveegd
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgeveegd hebben	zal/zult overgeveegd hebben	zult/zal overgeveegd hebben	zult overgeveegd hebben	zal overgeveegd hebben	zullen overgeveegd hebben	zullen overgeveegd hebben	zullen overgeveegd hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgeveegd hebben	zou overgeveegd hebben	zou/zoudt overgeveegd hebben	zoudt overgeveegd hebben	zou overgeveegd hebben	zouden overgeveegd hebben	zouden overgeveegd hebben	zouden overgeveegd hebben
onpersoonlijke lijdende vorm overgeveegd worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt overgeveegd				er is overgeveegd
verleden	er werd overgeveegd				er was overgeveegd
toekomend	er zal overgeveegd worden				er zal overgeveegd zijn
voorwaardelijk	er zou overgeveegd worden				er zou overgeveegd zijn
lijdende vorm overgeveegd worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		overgeveegd worden			overgeveegd te worden
	toekomend		overgeveegd zullen worden			overgeveegd te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		overgeveegd zijn			overgeveegd te zijn
	toekomend		overgeveegd zullen zijn			overgeveegd te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word overgeveegd	wordt overgeveegd	wordt overgeveegd	wordt overgeveegd	wordt overgeveegd	worden overgeveegd	worden overgeveegd	worden overgeveegd
verleden (o.v.t.)	werd overgeveegd	werd overgeveegd	werd overgeveegd	werdt overgeveegd	werd overgeveegd	werden overgeveegd	werden overgeveegd	werden overgeveegd
toekomend (o.t.t.t.)	zal overgeveegd worden	zult overgeveegd worden	zult overgeveegd worden	zult overgeveegd worden	zal overgeveegd worden	zullen overgeveegd worden	zullen overgeveegd worden	zullen overgeveegd worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou overgeveegd worden	zou overgeveegd worden	zou/zoudt overgeveegd worden	zoudt overgeveegd worden	zou overgeveegd worden	zouden overgeveegd worden	zouden overgeveegd worden	zouden overgeveegd worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben overgeveegd	bent overgeveegd	bent/is overgeveegd	zijt overgeveegd	is overgeveegd	zijn overgeveegd	zijn overgeveegd	zijn overgeveegd
verleden (v.v.t.)	was overgeveegd	was overgeveegd	was overgeveegd	waart overgeveegd	was overgeveegd	waren overgeveegd	waren overgeveegd	waren overgeveegd
toekomend (v.t.t.t.)	zal overgeveegd zijn	zult overgeveegd zijn	zult overgeveegd zijn	zult overgeveegd zijn	zal overgeveegd zijn	zullen overgeveegd zijn	zullen overgeveegd zijn	zullen overgeveegd zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou overgeveegd zijn	zou overgeveegd zijn	zou/zoudt overgeveegd zijn	zoudt overgeveegd zijn	zou overgeveegd zijn	zouden overgeveegd zijn	zouden overgeveegd zijn	zouden overgeveegd zijn