overkleed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- over·kleed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van over en kleed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | overkleed | overkleden overkleren overklederen |
verkleinwoord | overkleedje | overkleedjes |
Zelfstandig naamwoord
- kledingstuk dat over alle andere kleren wordt gedragen
- ▸ Onder een weelde van hooggekapt zwart haar, straalde een i oogverblindend, fijnbesneden en verstandig gezicht hem tegen, een volle rode mond, zoals een vijg die juist is opengebroken, de wenkbrauwen zorgvuldig getekend in een hoge ronde boog, donkere ogen had zij, die intelligent en opmerkzaam alles in zich opnamen, haar slanke sierlijke hals rees hoog op uit het groen en goud van haar overkleed, in bevallige rust toonden zich haar blanke handen, lang en smal, met brede gouden banden om de polsen.[2]
Hyponiemen
Gangbaarheid
- Het woord overkleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Siddharta” (1922), De Bezige Bij , ISBN 902340341X