oppimpen/vervoeging

vervoeging van de bedrijvende vorm van oppimpen
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		oppimpen			op te pimpen
	toekomend		zullen oppimpen op zullen pimpen			te zullen oppimpen op te zullen pimpen
voltooid	tegenwoordig		hebben opgepimpt			te hebben opgepimpt
	toekomend		opgepimpt zullen hebben			opgepimpt te zullen hebben
	onvoltooid deelwoord		voltooid deelwoord			gebiedende wijs		aanvoegende wijs
	oppimpend		opgepimpt			ev. pimp op	mv. verouderd pimpt op	pimpe op (bijzin) oppimpe
aantonende wijs	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
hoofdzin	ik	jij, je	u	gij, ge	hij, zij, het	wij, we	jullie	zij, ze
tegenwoordig (o.t.t.)	pimp op	pimpt op	pimpt op	pimpt op	pimpt op	pimpen op	pimpen op	pimpen op
verleden (o.v.t.)	pimpte op	pimpte op	pimpte op	pimpte op	pimpte op	pimpten op	pimpten op	pimpten op
toekomend (o.t.t.t.)	zal oppimpen	zult/zal oppimpen	zult/zal oppimpen	zult oppimpen	zal oppimpen	zullen oppimpen	zullen oppimpen	zullen oppimpen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou oppimpen	zou oppimpen	zou(dt) oppimpen	zoudt oppimpen	zou oppimpen	zouden oppimpen	zouden oppimpen	zouden oppimpen
bijzin	.. dat ik	.. dat jij, je	.. dat u	.. dat gij	.. dat hij, zij, het	.. dat wij	.. dat jullie	.. dat zij
tegenwoordig (o.t.t.)	oppimp	oppimpt	oppimpt	oppimpt	oppimpt	oppimpen	oppimpen	oppimpen
verleden (o.v.t.)	oppimpte	oppimpte	oppimpte	oppimpte	oppimpte	oppimpten	oppimpten	oppimpten
toekomend (o.t.t.t.)	zal oppimpen op zal pimpen	zult/zal oppimpen op zult/zal pimpen	zult/zal oppimpen op zult/zal pimpen	zult oppimpen op zult pimpen	zal oppimpen op zal pimpen	zullen oppimpen op zullen pimpen	zullen oppimpen op zullen pimpen	zullen oppimpen op zullen pimpen
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou oppimpen op zou pimpen	zou oppimpen op zou pimpen	zou(dt) oppimpen op zou(dt) pimpen	zoudt oppimpen op zoudt pimpen	zou oppimpen op zou pimpen	zouden oppimpen op zouden pimpen	zouden oppimpen op zouden pimpen	zouden oppimpen op zouden pimpen
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	heb opgepimpt	hebt opgepimpt	hebt/heeft opgepimpt	hebt opgepimpt	heeft opgepimpt	hebben opgepimpt	hebben opgepimpt	hebben opgepimpt
verleden (v.v.t.)	had opgepimpt	had opgepimpt	had opgepimpt	hadt opgepimpt	had opgepimpt	hadden opgepimpt	hadden opgepimpt	hadden opgepimpt
toekomend (v.t.t.t.)	zal opgepimpt hebben	zal/zult opgepimpt hebben	zult/zal opgepimpt hebben	zult opgepimpt hebben	zal opgepimpt hebben	zullen opgepimpt hebben	zullen opgepimpt hebben	zullen opgepimpt hebben
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou opgepimpt hebben	zou opgepimpt hebben	zou/zoudt opgepimpt hebben	zoudt opgepimpt hebben	zou opgepimpt hebben	zouden opgepimpt hebben	zouden opgepimpt hebben	zouden opgepimpt hebben
onpersoonlijke lijdende vorm opgepimpt worden
	onvoltooid				voltooid
tegenwoordig	er wordt opgepimpt				er is opgepimpt
verleden	er werd opgepimpt				er was opgepimpt
toekomend	er zal opgepimpt worden				er zal opgepimpt zijn
voorwaardelijk	er zou opgepimpt worden				er zou opgepimpt zijn
lijdende vorm opgepimpt worden
onbepaalde wijs			kort			lang
onvoltooid	tegenwoordig		opgepimpt worden			opgepimpt te worden
	toekomend		opgepimpt zullen worden			opgepimpt te zullen worden
voltooid	tegenwoordig		opgepimpt zijn			opgepimpt te zijn
	toekomend		opgepimpt zullen zijn			opgepimpt te zullen zijn
	enkelvoud					meervoud
onvoltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (o.t.t.)	word opgepimpt	wordt opgepimpt	wordt opgepimpt	wordt opgepimpt	wordt opgepimpt	worden opgepimpt	worden opgepimpt	worden opgepimpt
verleden (o.v.t.)	werd opgepimpt	werd opgepimpt	werd opgepimpt	werdt opgepimpt	werd opgepimpt	werden opgepimpt	werden opgepimpt	werden opgepimpt
toekomend (o.t.t.t.)	zal opgepimpt worden	zult opgepimpt worden	zult opgepimpt worden	zult opgepimpt worden	zal opgepimpt worden	zullen opgepimpt worden	zullen opgepimpt worden	zullen opgepimpt worden
voorwaardelijk (o.v.t.t.)	zou opgepimpt worden	zou opgepimpt worden	zou/zoudt opgepimpt worden	zoudt opgepimpt worden	zou opgepimpt worden	zouden opgepimpt worden	zouden opgepimpt worden	zouden opgepimpt worden
voltooid	eerste	tweede			derde	eerste	tweede	derde
	ik	jij, je	u	gij	hij, zij, het	wij	jullie	zij
tegenwoordig (v.t.t.)	ben opgepimpt	bent opgepimpt	bent/is opgepimpt	zijt opgepimpt	is opgepimpt	zijn opgepimpt	zijn opgepimpt	zijn opgepimpt
verleden (v.v.t.)	was opgepimpt	was opgepimpt	was opgepimpt	waart opgepimpt	was opgepimpt	waren opgepimpt	waren opgepimpt	waren opgepimpt
toekomend (v.t.t.t.)	zal opgepimpt zijn	zult opgepimpt zijn	zult opgepimpt zijn	zult opgepimpt zijn	zal opgepimpt zijn	zullen opgepimpt zijn	zullen opgepimpt zijn	zullen opgepimpt zijn
voorwaardelijk (v.v.t.t.)	zou opgepimpt zijn	zou opgepimpt zijn	zou/zoudt opgepimpt zijn	zoudt opgepimpt zijn	zou opgepimpt zijn	zouden opgepimpt zijn	zouden opgepimpt zijn	zouden opgepimpt zijn