Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • op·drin·ger
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de werkwoordstam van opdringen met het achtervoegsel -er
enkelvoud meervoud
naamwoord opdringer opdringers
verkleinwoord opdringertje opdringertjes

Zelfstandig naamwoord

de opdringerm

  1. een persoon die zich opdringt.

Gangbaarheid