Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ont·beent

Werkwoord

vervoeging van
ontbenen

ontbeent

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontbenen
    • Jij ontbeent. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van ontbenen
    • Hij ontbeent. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van ontbenen
    • Ontbeent! 

Gangbaarheid