Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·ge·stoord
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongestoord ongestoorder ongestoordst
verbogen ongestoorde ongestoordere ongestoordste
partitief ongestoords ongestoorders -

Bijvoeglijk naamwoord

ongestoord

  1. niet onderbroken (door iets vervelends) dus lekker rustig
    • Hij kon ongestoord werken en maakte dus geen fouten. 
     Boven alles deed het me beseffen hoe veel geluk ik heb dat ik in een vrij land leef, waar mijn dochters kunnen doen wat ze willen en ongestoord naar school kunnen gaan.[1]
     Maar Duitsland spaarde hen en liet hen ongestoord naar hun eiland vliegen om hun wonden te likken.[2]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be