Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • on·gees·tig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen ongeestig ongeestiger ongeestigst
verbogen ongeestige ongeestigere ongeestigste
partitief ongeestigs ongeestigers -

Bijvoeglijk naamwoord

ongeestig [1]

  1. zonder enige vorm van geestigheid
    • .'Maxima is helaas geen Duitse, maar wij hebben wel veel Duitse vrienden', zegt hij niet ongeestig over de keus van de kroonprins.[2] 
Antoniemen

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen