• om·bon·den
vervoeging van
ombinden

ombonden

  1. meervoud verleden tijd van ombinden
    • Wij ombonden. 
    • Jullie ombonden. 
    • Zij ombonden. 
  2. voltooid deelwoord van ombinden
vervoeging van
ombinden

ombonden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van ombinden
    • ...dat wij ombonden. 
    • ...dat jullie ombonden. 
    • ...dat zij ombonden.