Nederlands

 
melkwinkel
Uitspraak
Woordafbreking
  • melk·win·kel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord melkwinkel melkwinkels
verkleinwoord melkwinkeltje melkwinkeltjes

Zelfstandig naamwoord

de melkwinkelm

  1. (handel) winkel voor zuivelproducten
     Hij stapte de melkwinkel in en riep: 'Volk!' Misschien zag juffrouw Dubois hem, van achteren af, en kwam ze zelf naar voren; was hij van al die vragerij af.[1]
     In 1939 startte de toen 15-jarige Van den Broek zijn eigen zaak en reed hij met een melkkar door Amsterdam. In 1942 volgde de opening van een melkwinkel, gevolgd door de eerste zelfbedieningszaak van Amsterdam in 1948.[2]


Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Kees de jongen”   (1923), C.A.J. van Dishoeck  
  2.   Weblink bron “Grondlegger Dirk van den Broek-supermarkten op 96-jarige leeftijd overleden” (Maandag 13 april 2020, 23:28), NOS