Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • mand·fles
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord mandfles mandflessen
verkleinwoord mandflesje mandflesjes

Zelfstandig naamwoord

de mandflesv / m

  1. (oenologie) grote wijnfles die beschermd is door een vlechtwerk
    • Als autodidact vond hij in 1995 in de hoofdstad een baantje bij ‘een nep-Italiaans restaurant’, zoals hij het later eens omschreef. Ook ik had er zo eentje op de hoek. En niets ten nadele van de Egyptische uitbater, maar het enige wat echt Italiaans was, was de muziek van Eros Ramazzotti. De lange muur in de zaak bood uitzicht op een slecht geschilderd Toscaans landschap. Aan het plafond bungelden tientallen sfeerverhogende mandflesjes chianti. En ook de emballage van de witte verdicchio had een tweede leven gekregen: op de tafels fungeerden de karakteristieke, amforavormige flessen als vazen voor eroderende droogboeketjes.[2] 
    • Als je op vakantie bent, dat weet iedereen, schaf je soms dingen aan die je thuis nooit zou kopen. Een lichtelijk asymmetrisch handgeknoopt tapijt, een mandfles met bittere likeur, een Ibizakaftan met allerlei kralen en franjes - het geeft niet, iedereen doet dat en thuis gooi je het gewoon weg of gebruik je het een keer voor een verkleedfeest. [3] 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Harold Hamersma 22 maart 2014
  3. Volkskrant 18 oktober 2016