Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maat·loos
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van maat met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen maatloos maatlozer maatloost
verbogen maatloze maatlozere maatlooste
partitief maatloos maatlozers -

Bijvoeglijk naamwoord

maatloos

  1. zonder de maat te kunnen houden
    • Hij had een mateloze ambitie waarmee hij uiteindelijk direkteur is geworden van de grote multinational. 
Synoniemen

Gangbaarheid

88 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be