Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • len·te·va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord lentevakantie lentevakanties
verkleinwoord lentevakantietje lentevakantietjes

Zelfstandig naamwoord

de lentevakantiev

  1. in vakantie in het voorjaar
     De meeste meldingen komen uit populaire wintersportlanden Oostenrijk, Frankrijk en Zwitserland. Ook dit jaar komen traditionele wintersportblessures als een verstuikte knie en gebroken pols het meest voor. Met de lentevakantie voor de deur zal het aantal meldingen ongetwijfeld verder stijgen, zegt SOS International.[1]


Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Nederlanders krijgen meer ongelukken op de piste” (Woensdag 11 februari 2015, 15:02), NOS