Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ky·no·loog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kynoloog kynologen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de kynoloogm

  1. iemand die veel weet van honden
     Hondenmensen kunnen hun hart ophalen in Den Bosch dit weekend. Op 25 en 26 mei organiseert Kynologenclub Oss en omstreken haar twee-jaarlijkse internationale hondententoonstelling in de Brabanthallen.[2]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
36 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. kynoloog op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Bij de beesten af....” (4 mei 2019), De Telegraaf
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be