-loog
Nederlands
Huidig bestand |
---|
160 |
Uitspraak
- IPA: /lox/
Woordafbreking
- -loog
Woordherkomst en -opbouw
- via Frans -logue of direct van Oudgrieks -λόγος "iemand die spreekt over iets (waar hij wat verstand van heeft)"[1]
Achtervoegsel
-loog
- beoefenaar van de wetenschap of leer waarvan de naam is samengesteld met hetzelfde eerste deel, eindigend met "-logie" ; dit eerste deel is meestal afkomstig uit het Oudgrieks of Latijn
Opmerkingen
- Afleidingen met '-loog' moeten worden onderscheiden van
- a. samenstellingen met het zelfstandig naamwoord loog, zoals: aluinloog, kaliloog en natronloog
- b. ontleende woorden die zijn samengesteld met het Oudgrieks λόγος (lógos) "woord, taal, rede" zoals: apoloog, dialoog en monoloog, proloog en epiloog, decaloog, analoog, autoloog, homoloog en heteroloog
Afgeleide begrippen
- -loge (vrouwelijke vorm)
Verwante begrippen
Hyponiemen
enige nog niet-ingevoerde woorden