Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kraam uit
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
uitkramen

kraam uit

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkramen
    • Ik kraam uit. 
  2. gebiedende wijs van uitkramen
    • Kraam uit! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkramen
    • Kraam je uit? 


Gangbaarheid