kraaier
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kraai·er
Woordherkomst en -opbouw
- Naamwoord van handeling van kraaien met het achtervoegsel -er [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kraaier | kraaiers |
verkleinwoord | kraaiertje | kraaiertjes |
Zelfstandig naamwoord
de kraaier m
- iemand die nodeloos veel lawaai maakt
- Een beetje aanstellerij mag best, dat past bij haar rol: het meisje laat immers al haar fantasieën op de mysterieuze man los en in haar fantasieën is ze speels en kinderlijk. Maar Siegertsz maakt van haar een klierige bekkentrekster en kraaier. Zij is het die het meest over de grond rolt - een pleister op haar knie wijst op een daarbij opgelopen blessure. [3]
- Wethouder Veenstra heeft beloofd dat als er parkeerproblemen ontstaan, hij daar iets aan zal doen. De actiegroep wil daar niet op wachten en dreigt nu met juridische procedures. ,,Demagogisch opgelierde bezwaren, vindt laanbewoner Gelderman. ,,Dit gekraai is destructief en de kraaiers hebben er geen werkelijk belang bij. [4]
- schip met drie masten
- bijnaam voor een haan
Synoniemen
- [1] schreeuwer
Hyponiemen
- [1] oproerkraaier
Gangbaarheid
- Het woord 'kraaier' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kraaier" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
76 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ kraaier op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Anneriek de Jong 17 december 1997 Van Watermeulen bant de romantiek van Bertolucci uit
- ↑ NRC Arjen Schreuder 6 juni 2005 Langs het park
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be