Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kort·ha·rig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kortharig korthariger kortharigst
verbogen kortharige kortharigere kortharigste
partitief kortharigs kortharigers -

Bijvoeglijk naamwoord

kortharig

  1. kort haar hebbend
    • De kortharige hond was populair bij mensen met een allergie voor het haar van honden. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be