koeskoes
Niet te verwarren met: couscous |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- koes·koes
Woordherkomst en -opbouw
- [A] via Arabisch كُسْكُس (kuskus) van Berbers keskesu / seksu, in de betekenis van ‘deegwaar van kleine korrels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1681 [1] [2] [3]
- [B] van een Molukse taal [4] [5]
- [C] vermoedelijk van Indonesisch kutu-kutu zn "vlooien" (zie vindplaats hieronder) [6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koeskoes | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (voeding) (geschiedenis) oorspronkelijk matrozenkost van gortepap met kruiden en azijn, ook gebruikt als aanduiding voor andere gerechten uit vermengde goedkope ingrediënten
- ▸ ⧖ Tegen tien ure verschijnt men en négligé - wel te verstaan, wanneer men en famille is, anders gekleed - aan de algemeene ontbijttafel, waar een half Europeesch en half inlandsch ontbijt voor de huisgenooten en gasten in gereedheid staat: nassi, kerri, sambal, een koeskoes van uijen [sic!], verrotte garnalen en fijn gewreven Spaansche peper - gebraden visch, wat ham of eene ‘ajam panggang’ - eene kip op den rooster gebraden met citroensap en Spaansche peper - koude varkenscarbonaadjes, beafsteak en eijeren, bij wijze van kalfsoogen of eijerstruif [sic!].[7]
- (figuurlijk) (pejoratief) onaantrekkelijke mengelmoes
Opmerkingen
- Het oorspronkelijke Noord-Afrikaanse gerecht wordt tegenwoordig "couscous" geschreven: hetzelfde woord, maar dan via het Frans ontleend. [9]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koeskoes | koeskoezen |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[B] de koeskoes m
- (buideldieren) zoogdier met een grijpstaart en zeer dichte pels, lid van de familie Phalangeridae uit de orde klimbuideldieren Diprotodontia
- ▸ Deze röntgenfoto van een gewonde koeskoes (een buideldier dat kan klimmen) laat zien dat de moeder een baby bij zich draagt.[10]
-
1. Een etende koeskoes Phalanger gymnotis .
Hyponiemen
- [1] arnhemvoskoesoe, beerkoeskoes, bergkoeskoes, echte koeskoezen, echte koesoes, gebekoeskoes, gevlekte koeskoes, gevlekte koeskoezen, grondkoeskoes, hondkoesoe, kleine celebeskoeskoes, obikoeskoes, queenslandvoskoesoe, schubstaartkoesoe, talaudbeerkoeskoes, ternatekoeskoes, voskoesoe, witte koeskoes, woodlarkkoeskoes, zijdekoeskoes, zuidoostelijke koeskoes, zuidwestelijke koeskoes
Verwante begrippen
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koeskoes | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (plantkunde) (Nederlands-Indië) stekelig soort gras Chrysopogon aciculatus
-
1. Koeskoes in een botanische tuin.
Afgeleide begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Gangbaarheid
- Het woord koeskoes staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ koeskoes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "koeskoes" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ koeskoes op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron F.P.H. Prick van Wely“Neerlands taal in 't verre Oosten.” (1906), G.C.T. van Dorp & Co., Semarang-Soerabaia, p. 131
- ↑ Weblink bron Letterkundige kroniek. in: De Gids., jrg. 50 deel 2 nr. 5 (mei 1886), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 394/395
- ↑ Weblink bron Van verre : Van spruitjeslucht tot couscousfeest in: Onze Taal., jrg. 79 nr. 1 (januari 2010), Genootschap Onze Taal, Den Haag
- ↑ Weblink bron Peter Lipton“Dieren zijn kwetsbaar in het Tasmaanse verkeer” (17 juli 2018) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Georgius Everhardus Rumphius (Joannes Burmannus)“Het Amboinsche kruid-boek. Dat is, beschryving van de meest bekende boomen, heesters, kruiden, land-en water-planten, die men in Amboina, en de omleggende eylanden vind, na haare gedaante, verscheide benamingen, aanqueking, en gebruik: mitsgaders van eenige insecten en gediertens (…) Deel 6 Boek 10 Hoofdstuk 8” (1750), François Changuion en Hermanus Uytwerf, Amsterdam, p. 13 kol. 2