Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cous·cous
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Arabisch of Frans, in de betekenis van ‘deegwaar van kleine korrels’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1681 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord couscous -
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de couscousv / m

  1. (voeding) Noord-Afrikaans gerecht met deegwaar van kleine korrels gemaakt van tarwe of gierst geserveerd met vlees of groente
    • Een orthodox-joodse familie zat couscous te eten en te kletsen met hun Arabische buren. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

enkelvoud meervoud
couscous couscouses

Zelfstandig naamwoord

couscous

  1. (voeding) couscous


Frans

enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  couscous     le couscous          

Zelfstandig naamwoord

couscous m

  1. (voeding) couscous