Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koek vast
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
vastkoeken

koek (...) vast

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkoeken
    • Ik koek vast. 
  2. gebiedende wijs van vastkoeken
    • Koek vast! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van vastkoeken
    • Koek je vast? 

Gangbaarheid